De dood van voormalig president George H.W. Bush zette On the Media aan een kritiek over de elegie (geen eulogie), het klassieke genre van de lijkrede. Presentatrice Brooke Gladstone verbaasde zich over het selectieve geheugen van collega’s in hun herinneringen aan de voormalige CIA-chef, eentermijnspresident en nestor van de familie Bush (een zoon volgde hem op, de tweede waagde een poging).
Amerika was een week in de greep van speeches waarmee de 41ste president van Amerika uitgeleide werd gedaan. Daarin roemde vrienden en collegae Bush en plukte On the media de meest ronkende citaten om ze in een kort overzicht achter elkaar te plakken: kind, decency, strong silent type, no bragger, the last gentleman in Washington, in politics he had only friends which whom he differed … Maar hoe vriendelijk was Bush nu echt? Een onbehoorlijke vraag, want over de doden niks dan goeds. In een elegie is geen plaats voor blaam. Het is de functie niet. Dat verbaasde het progressieve On the Media: want er was toch blaam zat?
Het was Bush die AIDS koppelde aan gedrag en homo’s adviseerde zich te beheersen; het was Bush die Reagans voodoo-economics omarmde en verder uitrolde; het was Bush die een tot op het bot racistisch filmpje inzette om zijn directe tegenstander Dukakis uit te schakelen; het was ook Bush die als zittende Republikein verloor van een aanstormende Democraat. Stuk-voor-stuk kritische noten die Gladstone niet had gehoord, maar nog voorin haar geheugen zaten.
Maar een lijkrede is geen geschiedschrijving, hoe graag Brooke Gladstone dat ook bij deze (Republikeinse) president zou willen zien. Een elegie is een signaal aan de gemeenschap die zojuist iemand heeft verloren: een elegie zegt iets over en tegen de overlevenden, niet de overledene(n). En de boodschap is duidelijk: Amerika snakt naar een gentleman in Washington, een strong silent type, een vriend waarmee je politiek van mening verschilt. Bush is dood, lang leve de anti-Trump!
Sjoerd de Jong, ombudsman van NRC, worstelde ook met een lofrede, deze voor Mark Hoogstad (48): voormalig redacteur van zijn krant, maar al een tijdje weg, vertrokken naar (of beter: achtergebleven in) Rotterdam en daar raadsverslaggever. De Jong: “Moet de krant collega’s met een stuk in de krant gedenken? Altijd lastig: functie, tijdsverloop (hoe lang is iemand al weg), hoe bekend een journalist was bij de lezers, of er zich een auteur opwerpt – het speelt allemaal een rol.” De leeftijd was een belangrijk argument. 48. Veel te jong.
De Jong greep de indrukwekkende elegie aan om eerder herdachte collegae nog eens langs te gaan. En met meer gevoel voor genre, concludeerde hij dat de portretten stuk voor stuk ,,tussen de regels door ook een mooi beeld [gaven] van de redactie en de krant”. En meer nog: ook een gewenste journalistieke ethiek aanstipten waar achterblijvers fijntjes aan werden herinnerd.
De lofrede is dus ook leidraad voor het journaille dat na een groot verlies verder moet. Maar hoe? Door net als Heldring vragen te blijven stellen, zoals Hofland vertaler en criticus van weldenkend Nederland te zijn, door zich, zoals Kousbroek, als rationalist te blijven verwonderen of om, onzichtbaar maar onmisbaar de krant bijeen te houden (de overleden eindredacteuren).
En soms een waarschuwing tegen literaire ambities onder inktkoelies. De Jong: “Over Toirkens, een briljante sociaaleconomisch journalist, noteert Knapen onderkoeld: „Haar schrijfstijl verried geen bijzonder esthetisch streven.’’ Waarmee maar meteen gezegd wil zijn dat mooischrijverij niet de kern van de zaak is in de journalistiek.” De Jong snapt precies waar Gladstone zich vergaloppeert: over de doden niets dan goeds, maar in de lofrede vooral handreikingen voor achterblijvers die verder willen. En moeten. En dat doen.
Eén reactie