Internet neemt mythische proporties aan in ons denken over democratie en (journalistieke) objectiviteit. Positivisten claimen dat het web de kwaliteit van beide sterk bevordert. Pessimisten die stellen dat er meer gevaren op de loer liggen dan kansen, hebben echter de sterkste papieren.
Internet is niet de vindplaats voor vrije ideeën waaraan we voortdurend en vooral vrijwillig onze vooroordelen toetsen. Vindt Evgeny Morozov. Hij schreef twee dikke boeken over wat hij het levensgevaarlijke misverstand noemde dat informatie democratiseert. Je zou hem een pessimist kunnen noemen en zijn pessimisme staat haaks op de notie dat voor een goed werkende democratie burgers wel geïnformeerd moeten zijn: niet alleen over wat zijzelf vinden, maar ook over wat hen aan het twijfelen zou kunnen brengen. Morozov heeft de psychologen aan zijn zijde. Het concept confirmation bias – de ziekelijke neiging van mensen om vooral op zoek te gaan naar informatie die bevestigt in plaats van verwerpt – zet de bijl aan het klassieke liberalisme. Die ideologie schrijft juist voor dat de mensheid gelukkiger wordt door een voortdurende botsing van meningen. Liefst vrijwillig veroorzaakt en actief in stand gehouden door niet alleen te lezen wat je vindt, maar ook te vinden wat je leest.
Hillary Clinton, u wel bekend, maakte buitenlands beleid van deze overtuiging en pleit daarom voor ongelimiteerde toegang tot bibliotheken. Kennis bevrijdt! Het kostte haar overigens flink wat moeite om de consequentie van die stelling ten aanzien van haar eigen e-mails te aanvaarden. Haar overtuiging is volgens Morozov vooral heel efficiënt beleid: ontsluit met internet bronnen en het effect is groter, maar vooral goedkoper en veiliger dan militaire interventie. Mensen bevrijden zichzelf. Clinton is dan ook een optimist en overtuigt dat internet juist wel die vindplaats is voor vrije ideeën en een platform voor debat waardoor we gelukkiger worden. Morozov en Clinton zijn woordvoerders van een debat dat al snel na het ontstaan van internet de kop op stak. En zo oud is dat internet niet.
De geboorte van dat internet is heel precies: 1983. In dat jaar werd een standaard bepaald – het TCP/IP (transmission control protocol/internet protocol) – waarmee communicatie tussen gebruikers sterk werd vereenvoudigd. Het Net transformeerde daardoor van een academisch/militaire niche tot wat het nu is: ofwel de confirmation bias van de psychologen en Morozov, dan wel de klassiek liberale broedplaats voor tegenspraak van Clintonites. Maar: welke is het nu? We hoeven het nieuws maar te volgen om te zien dat Morozov en de psychologen de sterkste papieren hebben: Amerika polariseert, het Midden-Oosten implodeert, de Nederlandse politiek fulmineert. In Marxistische termen: er is altijd een these en een anti-these, waar is toch de synthese die ons een stap verder brengt? Opgesloten in ons eigen gelijk bestoken we elkaar met de ‘waarheid’.
Echochamber noemen onderzoekers de confirmation bias. Ruimten waarin de eigen mening resoneert. Homophily noemen theoretici de netwerken waarin deelnemers sterk op elkaar lijken: birds of a feather flocks together. De oorzaak daarvan is het klassiek liberale ideaal zelf. Mensen praten met elkaar en beïnvloeden elkaar nu eenmaal. En in dat wederkerige proces van beïnvloeding gaan ze meer op elkaar lijken. Het bewijs wordt geleverd door mijn schoonouders – na veertig jaar huwelijk hebben ze dezelfde jas en de dezelfde fiets. En ook u gaat steeds meer op uw hond lijken. Echt waar.
Is dat erg? Tasten echochambers, homophiliy en de confirmation bias de kwaliteit van democratie aan? Zeker nu nieuwe technologieën en sociale media met algoritmen ons steeds gerichter bedienen? Eli Parisier waarschuwde ons al voor The Filter Bubble. Internet is geen vindplaats van informatie, internet is een fuik waar we langzaam in worden gezogen. Met elke zoekopdracht leert Google ons beter kennen om op basis van een ondoorzichtig algoritme alleen die informatie te delen die wij ‘interessant’ vinden. Dat kunt u zelf uitproberen. Log in bij Google, typ ‘PVV’ in, vraag uw familieleden hetzelfde te doen en de resultaten verschillen. Zegt u wat u vindt, dan zeg ik wie u bent. Volgens Google. Algoritmen rekenen op basis van ons gedrag onze interesses uit en bedienen ons steeds beter op maat. We vinden alleen nog wat we vinden. Hoe vaker we klikken op onze ‘voorkeuren’, hoe dichtgetikter de echochamber waaruit het zo lastig ontsnappen is.
Nogmaals: is dat erg? Het zijn vooral journalisten die ons de informatie verschaffen waarmee wij ons burgerschap inhoud kunnen geven. De vraag of echochambers schadelijk zijn voor de democratie moeten we anders stellen, namelijk zijn journalisten in staat om objectieve informatie te verstrekken aan burgers zodat de kwaliteit van onze democratie toeneemt? Want alleen objectieve informatie zou in staat zijn de echochambers te slopen. Wie de waarheid kent, kan anderen immers behoeden voor een vergissing. Alle mensen die samenklonteren rond een verkeerd idee kunnen met de ‘waarheid’ worden overtuigd de kamer te verlaten. Zo bezien is objectiviteit een programma waarmee we al die mensen met hun geklusterde opinies kunnen wijzen op hun denkfouten en vooroordelen.
Helaas. Objectiviteit in de journalistiek is vooral een economische noodzaak en bovenal een sociaal construct. Economisch omdat met waardevrij nieuws de markt van afnemers veel groter is dan met gekleurd nieuws. En na maandenlang op redacties rond te hebben gelopen, concludeerden Tuchman en Gans al in de jaren zeventig, onafhankelijk van elkaar, dat journalistieke objectiviteit vooral en ritueel is: het zijn handelingen. Objectiviteit is geen filosofische norm, maar een sociologisch proces en wie zich aan de journalistieke spelregels houdt, produceert ‘objectieve’ verhalen. Uit recenter onderzoek van onder meer Lewis (Lewis 2012) blijkt dat journalisten niet zo zitten te wachten op hulp van burgers bij die rituelen (euro).
Mediapractitioners zijn niet zo happig burgers uit te nodigen om informatie om te zetten in nieuws. Dat heeft geen filosofische, maar een sociologische reden: ze willen niet. Tussen het ideaal van open participatie en transparantie enerzijds en de journalistieke praktijk anderzijds staat een haast ondoordringbare firewall. Logisch: als journalisten burgers en masse toelaten tot hun keuken, dan is iedereen kok. De grens tussen ‘journalistiek’ en ‘burgerschap’ vervaagt dan. Een grens die nu juist journalistiek definieert: journalistiek houdt op te bestaan als journalisten geen monopolie (meer) hebben op het journalistieke proces.
Suggesties voor verhalen? Graag. Informatie om dat verhaal te schrijven? Kom maar door. Commentaar op de productie? Gaat uw gang. Maar van de selectie, verificatie en compositie van het stuk moet u vooral afblijven, concludeert Lewis. Dat is aan journalisten voorbehouden. Dat is namelijk een vak en dat beschermen ze door er voortdurend piketpaaltjes omheen te slaan: boundery work in goed Nederlands. Het gaat niet om de vraag welk nieuws objectief is, maar om de rol- en taakopvatting die journalisten hanteren om objectief te berichten. Dat journalistieke proces is vooralsnog voorbehouden aan professionals die hun professie met hand-en-tand verdedigen tegen bemoeienis van buiten. Niet alleen van voorlichters, politici, lobbyisten of reclamemakers, maar ook tegen de bemoeienis van degene waar journalisten het allemaal voor doen: de burger.
Concluderend: slecht nieuws. De confirmation bias blijkt ook in de digitale omgeving hardnekkig en de journalistieke objectiviteit is vooral een claim van journalisten om burgers buiten de deur te houden. Hoe verklaar ik dat? Het zijn te hooggespannen verwachtingen voor een communicatieplatform wat internet in de kern is. Anders gezegd: ik zou voor de ruïnes van mijn wereldbeeld staan als het TCP/IP-protocol uit 1983 een definitief einde zou maken aan ongeluk en onbehagen.
Ik schaar me dan ook eerder achter Morozov dan achter Clinton, met dien verstande dat ik regelmatig even in al die andere echochambers koekeloer. Om er snel weer weg te gaan en mij te laven aan mijn gelijken: blanke mannen van rond de veertig, met kids, een hypotheek en een halve aanstelling aan de universiteit. Het is nu eenmaal prettiger om gelijk te krijgen dan het voortdurend te moeten bevechten of steeds weer aan te moeten twijfelen. Die psychologie zit diep. Veel dieper dan internet in mij zit.
Dit is de tekst van een lezing voor de Honours studenten Faculteit Sociale Wetenschappen, gehouden op 8 februari 2016.