Fact-checks stuiten mogelijk op psychologische en sociale barrières waardoor het bijstellen van onwaarheden bijzonder lastig gaat.
Intelligentie is op het eerste gezicht een goed vaccin tegen leugens. Probleem is dat intelligentie ons ook vatbaarder maakt voor rationalisaties after the fact. Als we ergens in geloven dat niet juist blijkt te zijn, biedt onze intelligentie argumenten en redenen om vast te houden aan onze vergissing.
“The time may be right, therefore, to take another look at Hume’s perverse thesis: that moral emotions and intuitions drive moral reasoning, just as surely as a dog wags its tail (Haidt, 2001).”
Hoe slimmer we zijn, hoe beter we erin slagen om achteraf – na een moreel oordeel dat is – er een draai aan te geven. Hoe we tot een oordeel zijn gekomen, weten we vaak helemaal niet ( Nisbett & Wilson, 1977) en als we erin slagen, valt de kwaliteit ervan tegen (Kahneman & Tversky, 1984). Het is voor (buitengewone) slimmerds zelfs lastiger erkennen dat ze zich hebben vergist, omdat ze zo’n sterk ontwikkeld vermogen hebben om recht te praten wat krom is. Dat verklaart mogelijk de populariteit van leugenachtige politici. Of, zoals in hetzelfde artikel in The Economist: als geen politicus te vertrouwen is, dan zijn degene die het hardst roepen dat de ander liegt, hypocriet.
Om soepel door het private en publieke domein te flaneren, hebben we wat glijmiddel nodig — een leugentje links of rechts waar we (moedwillig) in geloven of verspreiden
Probleem: we zijn hard wired om te geloven. Geloven heeft evolutionaire voordelen. Als we alles onder de loep leggen, stokt immers ons bestaan. Een te kritische geest maakt ons dagelijkse leven onuitvoerbaar. Om soepel door het private en publieke domein te flaneren, hebben we wat glijmiddel nodig — een leugentje links of rechts waar we (moedwillig) in geloven of verspreiden. Individueel zijn we heel slechte leugendetectors. Onderzoek wijst uit dat maar weinig mensen in staat zijn leugenaars eruit te pikken; de rest doet het niet beter dan een het opgooien van een muntje.
Collectief zijn we veel beter in staat om leugens te ontmaskeren. Als groep is het ook evolutionair veel verstandiger om (nieuwe) informatie voortdurend onder de microscoop te leggen. Dat verklaart mogelijk onze ingebakken reserve jegens ‘nieuw’ en ons vertrouwen in wat we al kennen. Al moet daar een kanttekening bij worden geplaatst. Zijn we individueel voorgeprogrammeerd om te geloven (Levine noemt dat de Truth Default Theorie), als groep lijden we aan groepsdruk.
Om de stress van niet-aardig gevonden worden weg te nemen, getuigt het van een gezonde geest een toontje lager te zingen
Kritisch zijn heeft een belangrijke sociale component — je wordt er niet vriendelijker en aardiger door. De kans dat een klimaatscepticus in een groep milieuactivisten tegen de klippen op zijn overtuiging verdedigt (of andersom), is klein. Een gezonde geest wil die sociale marteling liever niet doorstaan. Om de stress van niet-aardig gevonden worden weg te nemen, getuigt het van een gezonde geest een toontje lager te zingen. Kortom: we zijn collectief beter in staat de leugen eruit te filteren, maar lijden dan weer ernstig onder groepsdruk (wat de kwaliteit van de aanvaarding niet ten goede komt).
Psychologische en sociale barrières om leugens te verbeteren, kunnen worden weggenomen door waarheidsvinding te beleggen in collectieven, met een extra kritisch oog voor groepsdruk. Peer review is daarvan een voorbeeld, maar ook redacties waar specialisten met een open, doch kritische geest, anderen de maat nemen — de reden waarom wetenschappers en journalisten zo vaak door anderen dan weer worden aangevallen. Want als een ‘waarheid’ door een check kan worden gesloopt en dus aantoonbaar in twijfel kan worden getrokken, dan zijn al die betweters natuurlijk zo hypocriet als de neten: waarom vertellen zij dan wel de waarheid? Een curieuze redenering die veel psychische pijn voorkomt — maar ons natuurlijk geen steek verder helpt. <<