Niets aan de hand: de overheid gebruikt alleen maar metadata. Die meta geeft het prettige gevoel dat tussen de data en degene die er in zit te peuren de nodige afstand zit. Overheden weten niet precies wat ik doe of waar ik ben, ze hebben alleen in grote lijnen zicht op mij. Er blijft, kortom, nog wat te raden over en dat betekent een (miniem) domein waarbinnen we ons onbespied weten – of, meer dramatisch: het domein waarbinnen we vrij zijn. En zo krijgt de overheid de data die ons veiliger maakt en heeft onze privacy niets te lijden.
Ziedaar de kracht van politieke retoriek.
Meta blijkt helemaal niet zo meta te zijn. Tussen de data en de persoon zit nauwelijks enige ruimte, in ieder geval te weinig ruimte om over een ‘vrij’ domein te kunnen spreken. Dat blijkt nadat de Australische journalist Will Ockenden zijn metadata opvroeg er er eens – amateuristisch – mee aan de slag ging. Wat, wilde hij weten, kan je met data waarvan overheden beweren dat het slechts een meta-plaatje van de personen geeft? Of, zoals premier Tony Abbott (Australië) het verwoord: “We’re talking here about metadata; we’re not talking here about the content of communications. It’s just the data that the system generates.”
En daar wringt de schoen.
Metadata geeft plaats, tijd en handelingen (mailen, bellen, chatten, internetten) vrij. Australië verplicht bedrijven deze (meta)data twee jaar te bewaren. Amerikaanse bedrijven blijken al jaren nauw samen te werken met de NSA om deze gegevens te ontsluiten. De data is voor de bestrijding van misdaad en terreur goud waard. Dat de inhoud van gesprekken en mails niet worden opgeslagen (al kan je daar ook je vraagtekens bij zetten(, betekent niet dat we ‘vrij’ zijn. Die ontkoppeling van metadata en privacy is eerder een politieke campagne dan een feitelijke constatering. Bewijst Ockenden.
Het is bedroevend eenvoudig om met metadata een biografie van de persoon die ze genereert te componeren. Ockenden telde alle keren dat zijn telefoon contact zocht met mobiele relaystations bij elkaar op en plotte die op een kaart. Je hoeft geen raketgeleerde te zijn om te zien hoe zijn leven zich op een doorsnee week ontvouwt (zie afbeelding). Kennis over tijd, plaats en handeling (of communicatietool) zijn variabelen die de privacy direct opheffen. Door aan deze variabelen te draaien, is het een koud kunstje om de persoon te ‘onthullen’. Dat hier niet de content of communication is blootgelegd, doet niet ter zake: het feit dat diensten weten dat er gecommuniceerd is, is inbreuk genoeg.
Ook het diapositieve beeld biedt namelijk informatie – namelijk de momenten dat Ockenden zijn mobiele telefoon uitzet. Stilte of de afwezigheid van informatie is soms net zo veelzeggend als de constante stroom data die kan worden afgetapt. Als zes personen die elkaar regelmatig bellen tussen twee tijdstippen hun mobiele telefoon hebben uitgezet, geeft dat net zoveel informatie over hun ‘communicatie’ dan de convergentie van hun telefoons op een kaart: ze zijn waarschijnlijk bij elkaar. De vraag rijst: waarom gingen de telefoons op dat moment op die plek uit? En zo wordt een belangrijke voorwaarde voor privacy opgeheven: het recht om te handelen zonder dat die handeling consequenties heeft buiten de handeling zelf.
Eén reactie