Ik teken geen cartoons waar moslims aanstoot aan zouden kunnen nemen. Ik teken evenmin cartoons waar katholieken, joden of hindoestanen zich aan zouden kunnen storen. Ik kan dat helemaal niet. Ik ben niet bijster origineel in het doorbreken van taboes – voor wie dan ook. Ik kan het niet en ik durf het ook niet. Ik heb wel eens een tweet geannuleerd omdat ik een vage kramp in mijn maag kreeg bij de gedachte dat iemand er heel erg boos om zou kunnen worden.
Dat kan je zelfcensuur noemen; afzien van ‘publicatie’ omdat je vreest voor de consequenties (die je vaak zelf bedenkt). Je kan het voorzichtigheid noemen, of misschien wel verstandig. Hoe dan ook: het besef dat er mensen heel kwaad kunnen worden om wat ik doe, sluimert bij mij voortdurend op de achtergrond. Lafheid? Zeker. Te laf om nu ‘een’ Charlie te zijn, vrees ik. En het zou van mij erg hypocriet zijn nu een Charlie te zijn. We hebben onze mond vol over de vrijheid van meningsuiting, maar die blijkt selectief.
Die vrijheid van meningsuiting geldt nu exclusief voor de veroordeling van de daad. De vergoelijking van wat er is gebeurd, waartegen ik me overigens met klem verzet, laat dat duidelijk zijn, is een absoluut taboe. Taboes die soms met een kopje thee, soms door te zwijgen, soms door een scherpe cartoon of langdurig onderzoek bespreekbaar worden. Taboes doorbreken is bedreigend, irritant, vervelend, ontzettend vermoeiend en de uitkomst is ongewis, ontroerend, gevaarlijk misschien, maar het is de taak van de journalistiek. Ik vind dat ik dat te weinig doe om nu Charlie te zijn. Dus ben ik het (nog) niet, uit respect dus, voor degenen die het wel zijn en dat met hun leven bekopen. <<