Long form journalism, etnografie, long reads – als aloude journalistieke genres (zoals de reportage, het profiel/portret of een analyse) een nieuwe naam krijgen, knijp ik altijd de billen samen. Wat een nieuwe naam heeft gekregen, lijdt ofwel aan imagoschade (interieurverzorgster, managementassistente) of is op weg om zichzelf bij gebrek aan gewicht op te blazen (chief information officer, risk management).
Die ‘nieuwe’ genres hebben nu een ‘nieuw’ tijdschrift dat eerst een tijdschrift was, toen online only werd (ook zo’n mooie term) en nu weer terug is; voor bijna vijf pond koop je 68 pagina’s Newsweek in vier secties: Big Shots, Page One, New World en Downtime (foto’s, nieuws, technologie en wetenschap en ontspanning). Print is back!, koppen commentaren. God zij dank, print is back!
De vreugde is even begrijpelijk als misplaatst: print is namelijk ‘het’ probleem niet.
Mijn angst zit niet in het verdwijnen van bladen – mijn angst zit hem in het verdwijnen van de journalistiek die daarin verankerd is; ik ben bang nooit meer te worden verrast door een reportage, een analyse, een portretterend interview, kortom: voor wat ik gekscherend je-moet-erbij-zijn-journalistiek noem. De journalistiek waarvoor je de moeite moet doen, naar buiten moet, moet verleiden om mensen aan het praten te krijgen, omwegen moet bewandelen om je verhaal rond te krijgen, lang onderzoek moet doen, door gortdroge jaarverslagen moet ploegen om (als het af is) zonder bewijsvoering te horen te krijgen dat er werkelijk helemaal niets van klopt. Kortom: de moeizame genres.
Eigenlijk ben ik ook niet echt bang voor het verdwijnen van deze genres. Want ze zijn te bruikbaar om voorgoed te worden vervangen door lijstjes, curated content of tweets. Een spade dieper ben ik banger voor het verzet tegen deze genres. Wij, producenten en consumenten, kunnen er steeds slechter mee overweg. De macht en ik ook. Een spread is al snel veel, drie pagina’s al snel te veel. Ik heb een druk weekend; we sporten, komen bij, halen banden aan, gaan uit eten, maken ruzie en weer goed en op de salontafel liggen twee kranten en opiniebladen met tekst, heel veel tekst. Vooral korte, hapklare brokken. Ik mis de journalist op pad gaat, zoals studenten antropologie deden in Amsterdam.
Ik vrees dat de reportages geen zeggingskracht meer hebben, dat steeds vaker langdurige onderzoeken worden weggewuifd met het dedain van een relativist: “Dat is jouw werkelijkheid.” Ik zat gisteren aan een diner in Schiedam waar iemand vertelde over de problemen diep in de achterbuurten van de buurgemeente Rotterdam. Even zijn na Fortuyn journalisten naar binnen getrokken om er met vox popjes te proberen te begrijpen waarom Leefbaar Rotterdam zo groot kon worden. Maar ze zijn er al jarenlang niet meer gesignaleerd. Er is geen geld, want er is geen vraag. We willen het blijkbaar ook niet lezen; liever een incident dan een ontwikkeling. Ook ik. Ik sla de lange reportages ook over. Doe mij maar een berichtje. Hap, slik, weg.
Dat moet anders. Er moet een journalistiek levensvatbaar zijn die er wel is – die dus verschillen signaleert, ontwikkelingen. Relevante, dat is. Geen langschrijven om het langschrijven (zonder urgentie), maar langschrijven om te begrijpen omdat dat begrip urgent is. Ik heb nog geen idee hoe. Maar als LDPolitiekLive is afgelopen, stort ik me graag op een nieuw (lokaal) avontuur. Als het hier in mijn stad werkt, waarom dan niet elders ook? <<