Lokale televisie maken is niet eenvoudig. Het publiek is zo verwend met professionele televisie, dat kleine, hele kleine details (en hele grote trouwens ook) direct opvallen. Zo hadden we onderstaande leader nog niet op internet geplaatst of die details vlogen ons om de oren. Terecht, natuurlijk. Getraind door 2 uur en 15 minuten televisiekijken gemiddeld per dag, is ons publiek professioneler in kijken dan wij in maken.
Je zou de stelling kunnen verdedigen dat ‘lokale’ journalistiek niet (meer) bestaat. ‘Lokaal’ als in voor een afgebakende gemeenschap, gemaakt door locals op basis van lokale criteria. Meer dialoog dan product zou je kunnen zeggen. Je hoopt op wat begrip, wat meebewegen. Maar dat is er niet per se en direct. Zeker niet automatisch.
Zoals gezegd: iedereen die op lokaal niveau verslag doet, zal worden beoordeeld op basis van mondiale criteria. Een productie moet minimaal net zo goed zijn als wat er in Hilversum, Londen, New York of Tokio gebeurt. Dat zijn immers de styllistische criteria waar we dagelijks die ruim twee uur aan besteden. Die twee uur is niet alleen passieve televisietijd waarin we onze gedachten verdoven. Door die twee uur raken we ook gewend aan een bepaalde beeldtaal, aan een stijl en snelheid waarmee we (on)bewust andere producties ver- en beoordelen.
Dat is stijl; ook inhoudelijk is onze scoop mondialer. Lokale en regionale onderwerpen moeten concurreren met wereldnieuws. En, hoe belangrijk ook, dat zijn gemeenteraadsverkiezingen natuurlijk niet. Verwend met Grote Historiën is het voor lokale journalistiek moeilijk om die Kleine Historiën met dezelfde impact te brengen. Dat betekent niet dat we het niet moeten proberen. Dat betekent wel dat we – beseffend te concurreren met de BBC, Hilversum, CNN en Fox en al die andere media, kakkend goed ons best moeten doen. Het is aan de lezers/kijkers of we daarin slagen.