Journalisten moeten niet op televisie om hun werk nog eens na te kauwen. Da’s zonde van de tijd en er zijn veel betere specialisten voor handen.
Ik zit te lunchen op mijn werk als de stagiaire komt vragen of ik aan de telefoon wil komen. Iemand van Brandpunt. Ik denk eerst nog dat ze me voor de gek houd, maar als ik de hoorn oppak, blijkt ze keurig te hebben doorgegeven wie mij wil spreken. Het is een redacteur van de KRO’s actualiteitenrubriek. Of ik voor de camera nog eens in wil gaan op mijn Podium-artikel in Trouw van een afgelopen zaterdag.
‘Nee, dat wil ik niet.’
De stilte was er één van oprechte verbazing. Waarom niet,wilde de redacteur weten. Omdat ik het slecht doe op camera, omdat ik het gezicht heb voor de radio en een stem voor de krant. Omdat ik er geen tijd en bovenal geen zin in heb, antwoordde ik. Maar daarachter gaat een principiëler antwoord schuil. Hoewel in mijn creditline ‘politicoloog’ staat (en ik in die hoedanigheid best op TV had gekund), voel ik me vooral een journalist. En die werken hard, heel hard achter de camera. Niet daarvoor.
De tweede reden om niet naar Brandpunt te gaan, is al even principieel als de eerste. Het ging de redactie te veel om het rookverbod zelf. Dat was, in de ogen van de redactrice, het punt waar deze regering faalde. Wat zij dat over onze volksaard?, wilde ze weten. Mij gaat het rookverbod vooral over de fragmentatie van de publieke opinie en de opdracht aan politici om daarmee om te gaan. Geen sinecure. Ook niet voor de communicatief begaafde Rutte (ooit overigens persoonlijk tegen een rookverbod).
Als vijf jaar geleden zeventig procent voor een rookverbod is, als de Hoge Raad het rookverbod uiteindelijk goedkeurt, als Europese landen het verbod invoeren – waarom kapituleert deze regering dan voor 28 procent rokers – en jagen zij 74 procent niet-rokers weer de tent uit? Je zou maar politicus zijn, legde ik de redactrice uit, en met deze volatiele en schrikkerige politieke cultuur moeten werken. Wat zijn dan de criteria voor goed beleid: meerderheid, wet- en regelgeving en Europese navolging zijn dat niet.
Dus, adviseerde ik de redactrice, maak over die gefragmenteerde publieke opinie een mooi item. Is capitulatie van deze regering het juiste antwoord? Is het verstandig om voortdurend verantwoordelijkheden over de schutting te gooien onder het mom: ‘Wij kunnen het niet allemaal voor u regelen?’ Dit kabinet wil niet betuttelen. Maar daarachter gaat een opvallend ideologie schuil: het afschuiven van verantwoordelijkheden, bang om verantwoordelijk te worden gehouden voor consequenties waar ministers niet op konden sturen.
De redactrice bedankte mij hartelijk voor het gesprek. Was ik echt niet bereid om dit heldere verhaal voor de camera te vertellen. Nee, ik hield voet bij stuk. Hoezeer het mijn ego ook streelde. Hoe graag ik ook bij hetzelfde programma had gezeten als mijn wijlen vader, dertig jaar geleden. Toen nog voor de radio, trouwens. Als maatschappelijk werker vol idealen. Hij deed het wel en had een leven lang spijt. Ik deed het niet en heb dat waarschijnlijk ook. <<