Massaal drukten rokers hun peuk uit op het algehele rookverbod in de horeca – ze hadden er lak aan. Het mislukte verbod duidt een uiterst volatiele politieke cultuur.
Het mislukken van het rookverbod hadden we in 2005 al aan kunnen zien komen. Negen procent van alle horecaondernemers deed toen vrijwillig mee aan een anti-rook convenant dat hun koepelorganisatie met Clean Air Nederland (CAN) en het Ministerie van Volksgezondheid tekende. Vanaf 2005 zouden cafés, discotheken, hotels en restaurants het roken uitbannen. In ruil voor deze gefaseerde uitbanning zou er tot 2009 geen rookverbod komen. Die afspraak bleek een papieren tijger. Vrijwilligers van CAN snuffelden ter controle op de naleving van het convenant in ruim zevenhonderd horecagelegenheden en trokken vijf jaar geleden een wrange conclusie: stoppen met roken is moeilijk. Alleen dwang – een algeheel verbod – zou de horeca rookvrij kunnen maken.
VVD-minister Hoogervorst (Volksgezondheid) probeerde de pijn voor kroegbazen en restaurateurs nog uit te smeren, De PvdA-fractie pleitte in de Tweede Kamer in 2006, een jaar na het mislukte convenant, al voor een algeheel pafverbod. En ook VVD-voorman Rutte (fractieleider) zag dat verbod er in 2006 komen, al was hij persoonlijk geen voorstander.
Tweederde van de horecabezoekers was het met de sociaal-democraten en liberalen eens. Dat percentage liep binnen een jaar op naar bijna driekwart van de ondervraagden. Nederland, claimden voorstanders van een rookverbod bijna ten overvloede, liep met haar rookbeleid toen al achter op Europese landen. In 2006 kenden Ierland, Spanje, Zweden en Portugal al een ‘drooglegging’. Nooit meer roken bij het uitgaan – het bleek slechts een formaliteit.
Het verbod kwam er. En toen brak de pleuris – niet toevallig een longziekte – uit. Wat maakt het mislukken van het rookverbod – veroorzaakt door zowel de burgerlijke ongehoorzaamheid als de vermoedelijke ambtelijke onwil om het keihard af te dwingen – zo succesvol? Waarom pikken we al die andere beperkingen van onze persoonlijke geneugten wel (drugs, seks, rock ‘n roll), met vergelijkbare, hoge maatschappelijke kosten, maar een verbod op het roken aan de toog niet?
Er zijn minimaal drie antwoorden op deze vraag te formuleren. Antwoord een: dat doen we helemaal niet! We pikken ook die andere beperkingen niet en genieten er ondanks al die verboden lustig op los. Antwoord twee: het rookverbod was één stap te ver in de betutteling van de burger. Antwoord drie: de snelle capitulatie door de overheid is ingegeven door de scoringsdrift van dit flinke kabinet.
Antwoord een: natuurlijk pikken we andere inperking van ons genot ook niet. Dat de cafés het rookverbod zo succesvol negeren, en, zeg het cocaïneverbod niet, ligt aan de politieke mogelijkhedenstructuur. Daarmee bedoelen sociale wetenschappers de omstandigheden waaronder één protest heel succesvol is, terwijl andere, soortgelijke protesten blijven steken in onschadelijk gemopper.
Die structuur voor het verzet tegen een verbod was bijzonder gunstig. De tabaksindustrie steunde alle denkbare initiatieven om het rookverbod te torpederen. Koste noch moeite hebben ze bespaard om hun afzetmarkt – de kroeg – te beschermen. Dus: we pikken andere beperkingen van ons genot ook niet, alleen zijn de mogelijkheden waarmee we ons tegen die beperking verzetten minder gunstig dan de omstandigheden bij dit rookverbod.
Dat het rookverbod een stap te ver is in de betutteling van de burger, antwoord twee, is an sich geen antwoord op de vraag waarom het negeren van dat verbod zo succesvol is. Roken is aantoonbaar gevaarlijk. Voor de roker én voor degene naast hem of haar – weet de medische wetenschap al een tijdje. Medische inzichten beschermen ons wel vaker tegen een vroegtijdige dood. Het staat individuen nog steeds vrij een peukje op te steken. Zo betuttelend is het rookverbod op één plek in het publieke domein dus niet.
Blijft één antwoord over: politieke scoringsdrift van dit kabinet. Als 26 procent van de mensen (die rookt) de schone lucht kan claimen op een meerderheid van 74 procent niet-rokers, dan is van een rationele uitkomst van een besluitvormingsproces natuurlijk geen sprake. Dan heeft dit kabinet om andere redenen gehoor gegeven aan de argumenten van een kleine meerderheid het rookverbod op te schorten.
En dan komt betutteling van de burger toch weer om de hoek kijken: die burger is volgens dit kabinet vooral zelf verantwoordelijk. De samenleving is niet in te richten door een overheid die alles maar reguleert, burgers moeten hun eigen verantwoordelijkheid nemen. En dat zullen we weten.
Nu, vijf jaar later, zet meer dan de helft van de kroegen de asbakken op toch tafel en paft een kleine meerderheid – 28 procent rokers – er ondanks een verbod lustig op los. Den Haag capituleert en verklaart het rookverbod als mislukt. Ondanks uitspraken van de Hoge Raad (wettelijk rookverbod deugt, kroegen die roken toestaan zijn in overtreding), ondanks de medische wetenschap (meeroken is slecht voor je gezondheid), ondanks een uitzonderingspositie in Europa (Spanje, Ierland, Zweden, Portugal; ze gingen ons voor) en ondanks een ruime meerderheid voor een rookverbod (volgens een Nipo-onderzoek van vijf jaar geleden).
De wet, noch wetenschappelijke kennis, noch Europese voorbeelden, noch een meerderheid van niet-rokers brengt dit het kabinet op andere gedachten. Dat belooft wat voor de politieke, bestuurlijke en maatschappelijke stabiliteit in een politieke cultuur die toch al zo volatiel is [Verscheen op 11/01 in Podium van Trouw]. <<