Rémy Limpach schreef een omvangrijke geschiedenis over de inlichtingenstrijd tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945–1949: Tasten in het duister. Inlichtingendiensten fascineren mij — als politicloog en journalist. Voor machtsverhoudingen binnen en tussen landen zijn ze onmisbaar, en tegelijkertijd zeer problematisch. Ze onttrekken zich — in essentie — aan alle toezicht, en hebben dus een onzichtbare invloed op (politieke en bestuurlijke) besluitvorming. Journalistiek gezien lijkt ons werk op dat van inlichtingendiensten en hebben zowel wij als zij te maken met de voortdurende vraag: wie zegt dit? Klopt dat? En zo ja, wat betekent dat dan?
Limpach beschrijft de Nederlandse moeite om een vinger achter de Indonesische vrijheidsstrijd te krijgen tot op het niveau van individuele dagboeken. Prachtige geschiedschrijving. Die inlichtingenstrijd werd gekenmerkt door beperkte middelen, gebrek aan ervaring (Nederland heeft door een neutrale positie in WWO1 haar intelligence volkomen genegeerd) en een complexe omgeving (Indonesië is alleen al rijk aan vele talen, om maar wat te noemen, en het gezag was kort na de Japanse kapitulatie vrijwel afwezig).
Nog zo’n prangend problemen was de vraag hoe aan betrouwbare inlichtingen te komen, zeker in een guerrillaoorlog, waarbij snelheid van optreden de sleutel is tot militair succes.
In zijn boek haalt Limpach een fascinerend schema aan dat “tot op heden vrijwel onveranderd bij de NAVO-landen in gebruik” (p. 185) is. Fascinerend aan het schema is dat het, net als in journalistieke producties zoals bijvoorbeeld in live blogs, bronnen loskoppelt van berichten. Tenminste, dat zou het ideaal moeten zijn. Met ‘loskoppelen’ bedoel ik dit: een bericht heeft een (on)betrouwbare bron en een (on)betrouwbare inhoud (en ook vaak een (on)betrouwbaar kanaal, maar dat laten we even buiten beschouwing). Beide factoren geven aan wat met een bericht moet gebeuren: accepteren, bewerken of negeren.
De kwaliteit van de inhoud wordt uitgedrukt in zes waarden, lopend van 0 (onbekend); 5 (onbetrouwbaar); 4 (waarheid twijfelachtig); 3 (mogelijk waar bericht); 2 (waarschijnlijk juist bericht) en 1 (bevestigd). De betrouwbaarheid van een bron werd uitgerdrukt in letters: A (volkomen betrouwbaar); B (doorgaans betrouwbaar); C (tamelijk betrouwbaar); D (niet altijd betrouwbaar), E (onbetrouwbaar) en F (onbekend). Elk bericht kan nu een kwalificatie krijgen, bijvoorbeeld ‘A1’: volkomen betrouwbare bron, bevestigd bericht. Of ‘F0’: onbekende bron met een onbekend bericht (bijzonder interessant, schrijft Limpach: F0 kan me enige moeite misschien wel een C2 worden, of een B3 worden …).
Schematisch ziet de evaluatie er uit als in Figuur 1 (Limpach, 2023: 186). A1 tot en met C3 werd als betrouwbaar genoeg geacht om mensen af te sturen op de berichten. In journalistieke termen: deze informatie kunen we brengen. Het grijze gebied (pun intended) zijn berichten die werk vereisen: de inhoud en de bronnen moeten worden gerelateerd aan reeds bekende informatie om de betrouwbaarheid er van te kunnen bepalen en op te werken (of af te leggen). Let wel: dit zijn berichten met een problematische inhoud of afzender, maar zijn daarbij niet waardeloos! Zo kan een onbetrouwbare bron zeer betrouwbare informatie hebben, en andersom.
_
_
Om een bericht te kwalificeren, werd dus steeds berichten in verband gebracht met andere berichten (over de bron en over de inhoud van het bericht) en zo werd een kwalificatie voor de betrouwbaarheid van bron en bericht gegeven. Dat kan tegenwoordig veel sneller dan in dekoloniserend Indonesië, vlak na de oorlog. En: vanachter ons bureau.
Echter, “het objectief ogende evaluatiemodel”, schrijft Limpach (p. 186), “bleek in de praktijk problematisch omdat het subjectiviteit en willekeur geenszins uitsloot, vaag afgebakende categorieën had en schrijnzekerheid kon creëren.” Zo is de grens tussen een bron met kwalificatie ‘B’ ‘doorgaans betrouwbaar’ en ‘C’ ‘tamelijk betrouwbaar’ natuurlijk bijzonder lastig. En wat is dan het verschil tussen een ‘3’ (mogelijk waar) en ‘2’ (waarschijnlijk juist)? Om nog maar te zwijgen over commandanten die berichten een hogere kwalificatie gaven (een C in plaats van een D, een 2 in plaats van een 3) om zo hun meerderen in rang te bewegen om wel actie te ondernemen.
Toch kan bovenstaand kwalificatiesysteem bijdragen aan het signaleren van betrouwbaarheid onder, bijvoorbeeld, onmiddellijke omstandigheden. Nu wordt betrouwbaarheid gecodeerd in taalgebruik: ‘mogelijk’, ‘tamelijk’, of ‘zeker’, ‘wat we weten’. Wat als we dat blijven doen, maar ook visualiseren? Ik ben geen visueel ontwerper, maar een icoontje (zoals op voedsel over de energiewaarden en percentage dagelijkse hoeveelheid) zou een twee-dimensionale maat voor nieuws de consument helpen om iets serieus te nemen — of met een korreltje zout. Dat lijkt me, gezien de schokkende gebeurtenissen in Israël en de daarbij tsunami aan fake nieuws en desinformatie, geen onnodige, journalistieke strategie.