Geen media-offensief krijgt wat in Amsterdam tijdens een demonstratie tegen politiegeweld en (institutioneel)racisme misging nog recht gepraat. Te veel mensen stonden er te lang te dicht op elkaar. Politie greep niet in omdat de demonstratie ten einde liep en charges gezondheidsrisico’s alleen maar vergrootte, aldus korpschef Frank Paauw in OP1 woensdag 3 juni. Hij was ook ingeseind dat politioneel ingrijpen bij dit publiek zou stuiten op emotioneel verzet – het ‘sentiment’ was anders (veel dieper) dan bij andere demonstraties. Met ‘sentiment’ bedoelde Paauw waarschijnlijk betrokkenheid. Betrokkenheid die in Nederland volgens Paauw was ‘aangewakkerd’ door beelden in diverse Nederlandse media van rellen, plunderingen en politieoptreden in Amerika.
Cynisch samengevat: de onderschatting van de politie Amsterdam (Paauw: ‘We werden onder de voet gelopen.’) was te wijten aan een diep sentiment dat door Nederlandse media was aangewakkerd met beelden uit Amerika. Media speelden dus een doorslaggevende rol. Intelligence van de politie zelf schatte het aantal te verwachten demonstranten overigens op 1000 tot 1500 – veel minder dan de 5000 die kwamen opdagen. Daar was wat fout gegaan, gaf Paauw toe. Opvallend ook de snelle publicatie van het appverkeer tussen burgemeester Halsema en minister Grapperhaus, waarin we een doorkijkje krijgen in de rap escalerende toedeling van verantwoordelijkheid (vanuit de minister) en het missen van publicitaire dekking (vanuit de burgemeester) tussen Femke en Ferd.
Twee lezingen van wat er in Amsterdam gebeurde, strijden sindsdien om voorrang. Beide spelen een dominante rol bij de vorming van een (publiek of politiek) oordeel over de gebeurtenissen. Beide zijn, blijkt uit mediastudies over racisme, diepgewortelde reflexen met een flinke raciale bias.
EEN (om het zwart-wit aan te zetten): de bijeenkomst was crimineel, individuen hadden nooit corona-maatregelen mogen negeren en zo alle moeite om maandenlang het virus te beteugelen en in te dammen zo eenvoudig, haast terloops in te ruilen tegen een principiële kwestie die vooral in Amerika actueel en prangend is. Kijk maar naar de beelden! Dat kan toch niet – dat zie je toch zo!
TWEE: systeemracisme is net zo dodelijk als corona en is niet voorbehouden aan Amerika; het vereist moed om daartegen je stem te verheffen en ja, dat kan soms alleen door burgerlijke ongehoorzaamheid. Je kan mensen niet willekeurig ombrengen en vervolgens het recht om je daartegen te verzetten, afnemen. Daarom staan er mensen – wat je ziet is geen overtreding, maar bittere noodzaak!
Lezing EEN is veelal een witte lezing, lezing TWEE vooral zwart, tekende Hunt (1997) op in Screening the Los Angeles “Riots”. Jacobs haalt Hunt aan in zijn bijdrage Media Sociology and the Study of Race in de bundel over mediasociologie van Waisbord (2014) en is om precies deze zwart-wit-reflex waardevol hier uit te werken.
Hunt onderzocht de ideologische lading van teksten over de ‘rellen’ die in Los Angeles uitbraken na de volledig uit de hand gelopen arrestatie van Rodney King in 1991. Hij riep daarvoor focusgroepen bijeen en vroeg hen te reageren op cruciale berichtgeving van televisie, uitgezonden tijdens de eerste dagen van de ‘opstand’. “White focus groups tended to define violence and property destruction as “crime” and were generally critical of the uprising (Jacobs, 2014: 175).” Belangrijker: er was weinig kritiek op de berichtgeving zelf en de journalistieke bijdragen werden gezien als een spiegel van de werkelijkheid — de respondenten zagen geen aanleiding om van een ideologische lading in de beelden uit te gaan.
Anders was dat bij andere focusgroepen: “In contrast, African-American focus groups were more sympathetic towards the individuals depicted on the television screen and were more likely to discuss structural racism as an important, contributory factor of the events (Idem).” Belangrijker: zij zetten vraagtekens bij de neutraliteit en objectiviteit van de verslaggeving en vermoedde ideologische motieven achter de manier waarop de opstand of rellen in beeld werden gebracht. Zij kwamen met meer ‘oppositionele interpretaties’ van de gebeurtenissen en de verslaggeving van die gebeurtenissen.
De publicitaire en politieke afhandeling van ‘Amsterdam’ is complexer dan eenvoudigweg verwijzen naar neutrale beelden van mensen op de Dam. Er zijn alternatieve lezingen die meer moeite hebben om aandacht te krijgen, laat staan begrip en mogelijk zelfs acceptatie. Los van de vraag of die alternatieve lezingen waar zijn, ze zijn wel waardevol. Ze maken deel uit van een maatschappelijk debat over de vraag hoe bepalend coronamaatregelen zijn en hoe daarmee om te gaan. Hunt (1997) en Jacobs (2014) wijzen op het gevaar dat alternatieve lezingen van maatregelen en handhaving structureel geen aandacht krijgen in reguliere media. Het is volgens hen zaak om daarvoor te waken – op de redactie en in onderzoek.