Harm Brouwer (voorzitter van de CTIVD, de commissie die geheime diensten controleert) was in Nieuwsuur duidelijk: “Het kan zo niet verder.” Wat bleek? Geen van de waarborgen waarmee minster Kasja Ollongren een meerderheid van Nederlandse bevolking tegen de sleepwet naast zich neerlegde, was door Neerlands geheime diensten ook in de werkprocessen ingevoerd.
Vernietigend? Nee, want Brouwer had nog altijd vertrouwen in de zeer “professionele” diensten. Dat klopt ook, denk ik. Behalve dan op zit punt, waarover Brouwer zijn hand niet in het vuur durfde te steken – het risico bestond dat de diensten zich niet aan de wet hielden. Er moest dus wat gebeuren, want “het kan zo niet verder”.
Ollongren mocht reageren, op de gang, zichtbaar op weg van A naar Beter. En dat deed ze meesterlijk. Ze bewees dat retorica soms in de juiste woordkeuze zit – in haar geval twee woordjes: ‘nog’ en ‘tegelijkertijd’:
“We moeten dat nog beter met elkaar doen, tegelijkertijd we hebben de veiligheidsdiensten niet voor niks. De wereld is er niet veel veiliger op geworden, het werk moet ook doorgaan, de professionals moeten hun werk doen, tegelijkertijd moeten we nog beter verankeren dat er niks verkeerd kan gaan met die gegevens.”
De minister suggereert hier dat de diensten het nog beter moeten doen: ze deden het al, maar er kan best een tandje bij. De strekking van Brouwers opmerking was echter dat er nog helemaal niets was gebeurd! Dat lag wat hem betreft niet aan ‘ons’, maar heel specifiek aan de betreffende diensten.
En ze gaat lustig verder. In de laatste zin van bovenstaand citaat belooft de minster om zorgvuldig met de gegevens om te gaan. Maar dat is niet waar deze kwestie over gaat. Het gaat in deze kwestie namelijk om de mate van (on)gerichtheid waarmee de Nederlandse geheime dienst gegevens binnenhaalt. Of dat nu met een sleepwet is of heel gericht – in beide gevallen is het zaak zorgvuldig met de data om te gaan. Deze kwestie gaat echter over de breedte en inzet van het sleepnet, niet over de opslag van de vangst.
Ten slotte poneert de minster twee schijntegenstellingen, ik pak er een uit:
“We moeten dat nog beter met elkaar doen, tegelijkertijd we hebben de veiligheidsdiensten niet voor niks.”
De zin wringt, geeft een onbehaaglijk gevoel, er mist iets in deze redenering. Dat onbehagen wordt opgeroepen door het woord ‘tegelijkertijd’. Want hoe ziet die tegenstelling er dan uit? Ziehier de kracht van retorica: want wij maken de redenering van Ollongren, in haar voordeel, keurig kloppend.
Dat doen we door mee te gaan in de gedachte dat er 1) sprake is van een sub-optimale situatie, 2) maar dat dit niet opweegt tegen al het goede dat de dienst doet namelijk, 3) waken over onze veiligheid in een wereld die er niet veiliger op is geworden. De tussenstap (2) vullen we zelf in en redden o de minister zonder dat ze het zelf zei. De kern – hoe ernstig het is dat een dienst zich niet aan de wet houdt – masseren we weg om de redenering te laten kloppen. We hebben zelf een afweging gemaakt: dit is slordig, maar niet erg; verwijtbaar maar dat is slechts een aansporing om het beter te doen.
Brouwer waarschuwt: de dienst overtreedt de wet en dit kan niet verder: er moet wat gebeuren! De minister sust: de dienst doet erg belangrijk werk, tegelijkertijd gaan ze beter hun best doen – dat deden ze al, maar nu doen ‘we’ dat wat meer. Trouwens, uw gegevens zijn veilig. Ze zegt hiervan maar de helft, want de andere helft vullen wij voor haar in. Gratis. Want wij nemen haar wel serieus (en het woordje wel suggereert inderdaad dat zij mij niet serieus heeft genomen). <<