Niet lullen maar poetsen! Zo luidt Arendo Joustra’s (hoofdredacteur Elsevier) kritiek op de houding van Amerikaanse en Nederlandse journalisten op Trumps fratsen in en met de media. In een meeslepend betoog voor soevereine journalistiek schrijft Joustra:
Het ergste lijkt gelukkig voorbij, maar wat een aanstellerij van journalisten hebben we de afgelopen weken mogen aanschouwen. Wat hadden ze het moeilijk met de nieuwe Amerikaanse president. Hij loog en bedroog, was niet aardig voor ze en bediende zich van ‘alternatieve feiten’. Hele pagina’s werden gevuld met zorgelijke beschouwingen en geklaag.
En hij heeft natuurlijk gelijk. De pers moet niet zwijmelen in zelfbeklag en de blik niet steeds dieper de eigen navel in jagen, maar aan de slag met de feiten die bij Trump meer dan bij elke andere president voor het oprapen liggen. Want, voegt Joustra toe aan zijn zweep over het klagende journaille: ,,(…) wat verbaast aan de hele opwinding, is dat journalisten er blijkbaar vanuit gaan dat een president, dat politici, de waarheid spreken.”
Voorbeeldig gedrag
Journalisten, stelt Joustra, moeten ,,niet zo gepijnigd (…) reageren als politici en zelfs de president ze beschimpt”. Journalisten zijn geen knechten die zich laten ,,prijzen of straffen”. Zijn voorbeeld: William L. Rivers, hoogleraar te Stanford en auteur van het in 1970 verschenen standaardwerk over de relatie tussen pers en politiek The Adversaries. Politics and the Press. Daarin argumenten voor de noodzaak van geciviliseerde vijandigheid tussen verslaggevers en politici.
Schadelijke veroordelingen
Daarin trouwens ook een (afsluitend) hoofdstuk waarin Rivers fijntjes uitlegt waarom het bijzonder schadelijk voor de journalistiek en democratie is als officials journalisten de maat nemen. Kritiek op de journalistiek is nodig, zeker. Het mag allemaal wel wat scherper – de enige juiste manier om politici te bezien, is sceptisch. Maar die kritiek is vooral voorbehouden voor het publiek. Politici mogen hun pijlen niet op journalisten richten.
Stress
De macht van een (vice)president om zo de houding van journalisten te bepalen, is te groot, schrijft Rivers. De consequenties voor de kwaliteit van de informatie waarmee burgerschap inhoud krijgt, daardoor ook. Dan ben je een slapjanus, als dat jouw houding bepaalt, hoor ik Joustra denken. Herbert Gans schreef er al over in die andere klassieker – Deciding What’s News. Daarin een heel hoofdstuk over druk, censuur en zelf-censuur. En druk van bronnen om nieuws aan te passen is een dagelijks terugkerend fenomeen waar journaliste mee moeten dealen. De druk van een president is dan heel hoog en we zijn nu eenmaal niet allemaal Arendo Joustra. En Gans en Rivers begrijpen dat maar al te goed.
Beproefde strategie
Rivers’ casus waarin een official directe kritiek geeft op het functioneren van journalisten gaat over twee speeches van vice-president Spiro Agnew (onder Richard Nixon), november 1969. Daarin vreegt Agnew de vloer aan met liberale journalisten die de boodschap van zijn baas voortdurend ondermijnen. Eerst zijn televisie commentatoren aan de beurt (luister even naar onderstaande video), niet veel later richt hij zijn pijlen op het krantenjournaille. Zo’n speech voor eigen publiek als beproefde strategie om de pers in het gareel te krijgen, kennen wij van Trump en was in 1969 al niet nieuw. Tricky-Dick Nixon is de bedenker en droogde in 1962, toen nog in opdracht van zijn baas, Eisenhouwer, de Amerikaanse pers af.
Frontale aanval
In 1969 stuurde hij dus Agnew om het klusje te klaren en, schrijft Rivers: ,,Agnew’s basic complaints was that liberal TV commentators muted the effect of (…) [Nixona] address [over Vietnam] during their own half-our discussions conducted immediately after the President concluded.” De media hadden de boodschap van de president moeten doorgeven, niet achteraf en plein public nog eens vertekenen en al helemaal niet moeten becommentariëren. Wie, sprak Agnew zijn publiek toe, heeft nu het meeste recht van spreken – een gekozen president of de zelfbenoemde experts?
Daar kwam een tweede speech achteraan: gericht tegen krantencommentatoren. Nixon was klaar met die vrije jongens die van de zijlijn zijn levenswerk kapot analyseerde. Agnew moest het maar eens gaan zeggen. En wat hij zei, klopte van geen kant. Nee, er was geen sprake van een ‘redactionele monopolie’ bij de Washington Post die ook Newsweek en een groot aantal radiostations in handen had. De Post had de voordracht van Nixon voor het Hooggerechtshof Clement Haynsworth wel gesteund, WTOP-TV niet, net zomin als de cartoonist Herblock. En: de Post was niet, Newsweek was wel tegen de oorlog in Vietnam, checkte Rivers in zijn boek.
Maar: de kritiek op de pers is terecht, schrijft Rivers: ,,But if criticism is to be useful, it should not come from officials whose words may be fearsome (bold, SvdL).” En angst was er na deze woorden, noteert Rivers. Daags na de donderspeech van Agnew mocht Nixon kritiekloos leeglopen op televisie. Alleen de toonaangevende criticus Tom Wicker (New York Times) durfde de woorden van Nixon te toetsen. Ook daaruit bleek dat de president loog. Commentatoren, aangesproken door Agnew, waren zo verstijfd door diens eerdere kritiek, dat ze slechts doorgaven wat Nixon had gezegd. Zonder check. Hier was een volk verlakt. Rivers besluit zijn boek dan ook:
No, what is needed is not criticisms from officials, although the adversary relationship assures that they will be heard. The explicit need is for a citizenry that understands mass communication and how it works, and is prepared to criticize it, challenge it, and require that it live up to its best possibilities.
—
- Gans, H. J. (1979). Deciding what’s news: A study of CBS evening news, NBC nightly news, Newsweek, and Time. Northwestern University Press.
- Rivers, W. (1971). The adversaries: Politics and the press.