Ze hakkelde, kwam nauwelijks uit haar woorden. Ze schoof zenuwachtig heen en weer. Haar papiertje was letterlijk haar enige houvast – als ze het niet had gehad, was ze zo tussen tafel en stoel geschoven. Het verdiende geen schoonheidsprijs en ik geef toe, ik heb nauwelijks opgelet. Tijdens de schorsing sprak ik kort een raadslid aan: dit kan toch niet? Hoezo, antwoordde hij: het gaat bij inspraak vooral om de inhoud, de retorische kwaliteit mag geen criterium zijn om een idee af te schieten of op te hemelen. Toch?
Had ik niet bij stil gestaan.
Met alle beroepspolitici op TV, die moeiteloos een minuut kunnen volpraten, keurig te versnijden tot een bruikbare quote, was ik vergeten dat Nederland vooral bol staat van de retorische amateurs. Politiek moet toch vooral gaan om de inhoud en niet om de discursieve trucendoos waar Haags talent mee te koop loopt. Een verbod op beledigen maakt het politiek-retorische speelveld daarom wat eerlijker: voor de verbale krukken onder ons die desondanks heel goede ideeen kunnen hebben is het fijn te weten om af en toe de ander te wijzen op een verantwoordelijkheid zich aan de wet te houden. U mag best wat vinden en zeggen, maar denk even na over de manier waarop, alstublieft. Dat geeft mij namelijk ook een kans iets te vinden en te zeggen.
Ideeen moeten op hun merites worden gewogen en niet bijvoorbaat sneuvelen door een recht op verbale tegenwind of, in sommige gevallen, storm.
Alleen daarom is het al goed dat er opiniedelicten bestaan, waaronder een verbod op belediging. Het argument dat je daar maar tegen moet kunnen en dat beledigd voelen een keuze is, gaat mijn inziens voorbij aan de deliberatieve kwaliteiten van een politiek debat in het algemeen en de democratie in het bijzonder. Dat het buitengewoon onfatsoenlijk is om iemand van achter uit zijn strot van zijn gedachtengoed af te helpen, vind ik daaraan ondergeschikt. Dat is niet prettig; belangrijker is te beseffen dat een grote bek kan leiden tot slechte besluitvorming – mensen hebben al helemaal geen zin meer in meedenken, nog voor ze wordt gevraagd wat zij ervan vinden.
Dus schoof ik enigszins beschaamd weer achter de perstafel en vroeg zijdelings de inspreekster om haar tekst. Daarin geen bruikbaar of briljant idee. Maar dat was na een inhoudelijke toets en niet op basis van mijn ‘recht’ eens lekker in te zoomen op het gestuntel om daarna in een persoonlijke aanval haar inbreng vooral buiten de krant te houden omdat je immers mag beledigen? Prima besluit, daar in Den Haag. Want wie kan beledigen, kan al die denkkracht ook aanwenden om de boodschap op een constructievere maniere te brengen.