Het zal u niet ontgaan zijn: we worden overspoeld door fopnieuws. Internet is vergeven van de bots en boze (blanke) mannen die ons dingen willen doen geloven die er helemaal niet zijn. Soms leidt dat zelfs tot ernstige ongelukken: zoals bij de verkiezing van Trump of de bestorming van een Amerikaanse pizzahut. Het is dus zaak op uw hoede te zijn, ook op weg naar 15 maart.
Gelukkig zijn er talloze (gratis) tips op internet terug te vinden waarmee u zich tegen fopnieuws kan wapenen (hier, hier, hier, hier, hier en hier). Maar deze handleidingen gaan voorbij aan een prangende en voorliggende vraag: wat zijn feiten? En wat zijn claims? Beide zijn bouwstenen van (fop)nieuws en het politieke debat en daarom belangrijke concepten. In een tweeluik duiken we de theorie in van een feit en een claim. We beginnen bij de lastigste — een feit.
Stel, u heeft een biljet van twintig euro in uw hand. Waarschijnlijk staat u er niet lang bij stil dat u en wij met u een waarde aan dat papiertje hechten dat de daadwerkelijke waarde van dat papiertje ver overstijgt. Anders gezegd: de fysieke waarde van het papier is niet meer dan vijf, hooguit tien cent. Er is blijkbaar een verschil tussen het papier (de fysieke verschijning van twintig euro) en ‘twintig euro’ — het biljet dat staat voor een specifieke waarde.
John Searle maakt dat onderscheid ook: het papier of de fysieke verschijning noemt hij een brute fact. Het biljet met de waarde van twintig euro noemt hij een institutional facts. En zijn onderscheid is een heel handige om feiten beter te leren kennen en, belangrijker, om te begrijpen hoe feiten tot stand komen.
Een brute fact bestaat. Punt. Het heeft geen waarneming of interpretatie nodig. U kunt erover in debat, maar dat verandert het feit niet. Kenmerkend voor een brute fact is dat het geen retorische situatie kent — een situatie waarin argumenten de betekenis kunnen veranderen. Een brute fact is een feit op zichzelf. Het papiertje bestaat.Of het nu in uw portemonnee zit, op straat slingert, in uw sok is gestopt of net is gedrukt.
Het krijgt pas de waarde van twintig euro als wij dat met elkaar eens zijn: als er een collectief besluit is genomen en voortdurend wordt bevestigd door ons gedrag om aan dat papiertje (brute fact) een waarde van twintig euro toe te wijzen. Met andere woorden: het papiertje krijgt door die afspraak niet alleen een nieuwe functie (u kunt dit papiertje dat aan deze voorwaarden voldoet inwisselen voor brood, kleren of andere waar), het krijgt ook een andere status (het papiertje dat aan de afspraak voldoet, is geld): nu is het geld een institutioneel feit.
Searle heeft zelfs een formule voor institutionele feiten: X staat voor Y, in context C. Of, in termen van geld: biljetten die worden uitgegeven door de Europese Centrale Bank (X) gelden als wettig betaalmiddel (Y) binnen de Eurozone (C). Alleen deze biljetten gelden als geld. Biljetten die niet aan de collectieve afspraken voldoen, zijn dus géén biljetten en tellen niet mee. Een vals biljet is een waardeloos papiertje dat net doet alsof het aan gemaakte afspraken voldoet. Maar helaas.
Feiten kunnen dus ontstaan omdat collectief besloten wordt om een nieuwe functie en status aan een brute fact toe te kennen. Een brute fact is dus ondergeschikt aan een institutioneel feit. Zo is de Mount Everest een institutioneel feit: het is ‘s werelds hoogste berg die de onbedwingbare behoefte bij mensen losmaakt om te beklimmen. Die beklimming is levensgevaarlijk en levensveranderend tegelijkertijd, precies de reden dat mensen de tocht ondernemen. Mount Everest staat voor alle gruwelijke ongelukken, alle glorieuze summits, alle vervuiling op de flanken, alle moeite en geld die dat kost. Mount Everest is een complex institutioneel feit, maar de berg ligt er ook zonder al die moeite, los van onze waarneming — de berg-op-zichzelf is een brute fact. Maar: so what?! Nou, we kunnen nu bepalen wanneer feiten waar zijn.
Een feit, stelt Searle, is waar als het overeenkomt met hoe iets werkelijk is. U leest dit stuk alleen als u dit stuk leest; U brengt uw stem uit alleen als u Uw stem uitbrengt; u bent het met deze theorie van waarheid niet eens alleen als u het niet met deze theorie van waarheid oneens bent. Uitgedrukt in een eenvoudige formule: voor c, c is waar als p. Als een claim waar is, dan moet het overeenkomen met de zin waarin die is uitgedrukt. De hond bijt zichzelf in zijn staart.
Maar nee, vat Searle samen. Het oordeel dat een claim waar is, is niet licht gegeven. Wat waar is heeft te maken met condities die in-de-wereld zijn bepaald en geen deel uitmaken van de claim. De term die we aan dingen-in-de-wereld kunnen geven, is een feit. Andere termen, stelt Searle voor, zijn ‘situaties’ of ‘omstandigheden’. Daarbij aangetekend dat een feit niet hetzelfde is als een ware claim: de relatie tussen en een feit en een claim is, zoals Searle zegt, één-tot-veel: er is één feit dat op verschillende manieren kan worden geclaimd.
Ergo: een claim is waar als het met een feit overeenkomt. En een feit is een collectieve afspraak die een nieuwe status en functie aan een brute fact verbindt. Er zijn dus drie aangrijpingspunten om gepresenteerde feiten te analyseren: 1) de onderliggende brute facts, 2) de nieuwe status en 3) functiedie daaraan worden verbonden. Pas dan vormt een feit de basis van een claim. Daarover meer in een volgende aflevering.