Matthijs Rooduijn is socioloog, gespecialiseerd in populisme. Sinds de verkiezing van Trump in Amerika mag hij aan de bak – media bellen hem plat om wat is gebeurd, te duiden. Belangrijkste vraag: zijn we getuige van een herhaling van de jaren dertig in Duitsland. ,,Nee”, antwoordt Rooduijn. Er zijn overeenkomsten, belangrijker zijn echter de verschillen. Maar interessanter dan een vergelijk met het fascisme/nazisme van de vorige eeuw is zijn oproep om niet langer toe te kijken naar actuele ontwikkelingen van populisme in Amerika en Europa. Rooduijn roept op om kant te kiezen:
I will remain as neutral as possible in my academic work, but I increasingly feel obliged to take part in the public debate about this topic, and to warn in the media of the increasing tension between populism and liberal democracy.
Rooduijn is niet alleen academicus, hij neemt ook stelling tegen het oprukkende populisme, dat hij overigens keurig verantwoord als de directe vertaling van de algemene wil naar politieke besluitvorming. Instituties, wet- en regelgeving, (internationale) afspraken die dat frustreren, staan in de weg en moeten worden geruimd. Ik zou daaraan willen bijvoegen dat het politieke programma van populisten vooral is gestoeld op traditie en (militante) nostalgie. Het gaat niet alleen om de wil van het volk, het gaat om de wil van het volk zoals het zich in overzichtelijker tijden gedroeg. Rooduijn somt het populistisch programma als volgt op:
Minority rights? They hamper the direct expression of the will of the people. Checks and balances? They delay the decision-making process. Political compromises? They lead to the dilution of policy proposals and therefore to a lack of decisiveness. Free media? It only represents the interests of the ‘established order’.
Rooduijns hartenkreet is hoorbaar in de journalistiek. Zo roept media-columniste Margeret Sullivan (Washington Post) op tot actie – Trump vereist een geheel nieuwe benadering van het journalistieke onderzoek en Jelanie Cobb (The New Yorker) roept op om de journalistiek in Amerika te beschermen. Hoe om te gaan met een man die zoveel loog als Trump, en nu de machtigste man van de wereld is?
Kan de journalistiek hem nog benaderen als een fenomeen, met passende afstand of is het tijd voor een veel actievere journalistiek? Geen president(skandidaat) maakte er een groter potje van dan hij deed. Kan de journalistiek aan de zijlijn toekijken in het post-truth-tijdperk of moet een actievere houding worden ingenomen, zoals Rooduijn in Nature bepleit? Het is een worsteling met alle journalistieke waarden die de basis onder het vak leggen: objectiviteit, transparantie, waardevrijheid, maar ook verificatie en Gans’ journalistieke theorie van democratie waarbij wat we doen direct invloed heeft op de kwaliteit van burgerschap. Rubbish in is rubbish out – de vraag is of journalisten daar stelling tegen moeten nemen of niet. Een persoonlijke worsteling. <<