Nog tijdens grote aanslagen zoals in Parijs, Brussel of de afschuwelijke executies van politie-agenten in Dallas ontstaat in media en op sociale platforms een openbare strijd om geloofwaardigheid. Media zoeken betrouwbare bronnen en proberen zo snel mogelijk geruchten te bevestigen of te ontkrachten. Consumenten melden zich al snel online om hun ‘bijdragen’ te leveren aan de zich ontvouwende gebeurtenissen en coördineren hun ‘werk’ via sociale platforms. Als de eerste rust is wedergekeerd, ziften commentatoren en analisten de berichten uit om antwoord te krijgen op die ene, prangende vraag: wat is hier in vredesnaam gebeurd?
De vraag wat er gebeurd is, is vaak innig vervlochten met de betekenis van gebeurtenissen. Een eenvoudige typologie kan helpen niet alleen de feiten van de betekenissen te scheiden, maar ook om alle betekenissen in de analyse te betrekken en zo recht te doen aan alle berichtgeving: niet alleen de officiële, maar ook de onofficiële (of vernaculaire) verklaringen. De typologie is gebaseerd op (ongepubliceerd) onderzoek van een student Journalistiek en Nieuwe Media over frames op het vernaculaire web na de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo.
Als objectiviteit de raison d’etre is van de journalistiek, bestaat er blijkbaar een grens met subjectiviteit. Waar die grens precies loopt, is onderdeel van het debat over wat objectief is (en wat niet): objectiviteit en subjectiviteit zijn geen binaire grootheden (het één of het ander), maar continuüm. Objectiviteit is in deze typologie gedefinieerd als een uitkomst die afhankelijk is van een (journalistieke) methode. Subjectiviteit is hier gedefinieerd als een methode voor het bereiken van een gewenst effect of gewenste betekenis.
Autoriteiten die objectief handelen (de cel linksboven), verklaren op persconferenties over de feiten zoals die zijn waargenomen. Media berichten over deze feiten en zetten journalistieke methoden in om deze te checken. Het gaat te ver om hier de methoden van journalistiek handelen te om schrijven – de notie dat methoden worden ingezet, is afdoende.
Het objectieve gebruik van autonome uitingen (de cel rechtsboven) zijn bijvoorbeeld ooggetuigenverslagen: dat kan zowel in woord, beeld als geluid. Uit divers onderzoek blijkt dat met name consumenten van liveblogs deze ooggetuigenverslagen als zeer objectief ervaren; het geeft hen het gevoel direct bij de actie betrokken te zijn, zonder dat media deze hebben geïnterpreteerd en bewerkt. Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van beeldmateriaal van een slachtoffer van de aanslagen op het Brusselse vliegveld Zaventem waarmee het NOS Journaal op de avond van de aanslagen mee opende. Ook de uitzending van Nieuwsuur waar een arts uitvoerig werd geïnterviewd over haar hulp aan slachtoffers van de bom het metrostation.
Objectiviteit vormt met subjectiviteit echter een continuüm, net als autoriteit dat met autonomie vormt. Tussen beide polen beweegt nieuws en betekenis zich. Dat doen zowel autoriteiten (cel linksonder) als consumenten (cel rechtsonder) – elk met een specifiek effect. Autoriteiten die vooral een gewenst effect willen bereiken (subjectief) zetten spin doctors en newsmanagers in om hun boodschap te framen. Ook bij live en brekend nieuws is de betekenis en gewenste effect van een boodschap net zo belangrijk als de feitelijkheid ervan. Denk aan de politieke betekenis die aan feiten wordt gegeven; politici maken het feitenrelaas ondergeschikt aan het gewenste effect ervan.
Ten slotte genereert brekend nieuws ook de nodige complottheorieën. Een complottheorie is het resultaat van een subjectieve, autonome nieuwshandeling en wil ik hier omschrijven als de oplossing van cognitieve dissonantie: de ervaren spanning als iemand wordt geconfronteerd met waarnemingen die niet stroken met zijn of haar waarden en/of normen. Een complottheorie is een coping strategie waarmee een individu wat hij of zij ziet (of ervaart) in lijn te brengen met wat hij vindt (of voelt) en een gevolg van schokkend nieuws.
Een gebrek aan geloofwaardigheid van autoriteiten betekent dat we steeds vaker zullen worden geconfronteerd met ooggetuigenverslagen (in alle crossmediale vormen denkbaar) en de deur wagenwijd openzet voor complottheorieën. Door toenemend wantrouwen in autoriteit, wint het belang (en gezag) van autonomie. Daarmee boet spin en newsmanagement mogelijk aan kracht in, maar ook officiële verklaringen en bevestigingen van gebeurtenissen. De geloofwaardigheid van nieuws wordt dan mede bepaald door het ruwe materiaal (ooggetuigenverslagen) en het ‘spel’ met de feiten om zo cognitieve dissonantie op te heffen (complottheorieën). <<