De hoofdredacteuren van de NOS, NRC, ANP en Omroep Brabant moeten natuurlijk niet zo zeiken. Dat ze in de grap van de homowijk zijn getrapt, onthult hun blinde vertrouwen in het openbaar bestuur. Dat het ANP de gemeente Tilburg op een lijst dubieuze bronnen heeft geplaatst, lijkt mij overigens terecht. Daar zouden alle gemeenten van Nederland op moeten staan. Het houdt de redactie scherp en dwingt hen elk persbericht tegen het licht te houden. En daarmee houdt het professionele communicatieafdelingen ook scherp – niet alles kan zomaar naar buiten.
Peter Burger (full disclosure: een direct collega van mij aan de Universiteit Leiden) heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat de boze brief naar Noordanus, de Tilbugse burgervader in het complot, een stijloefening in hypocrisie is. De reden waarom er waarschijnlijk niemand op zijn stuk heeft gereageerd, zo overtuigend. Maar achter de onterechte misbaar gaan twee structurelere problemen in het lokale openbaar bestuur en politieke communicatie schuil: dubbelchecken kan bij gebrek aan tijd en mankracht nauwelijks meer en als journalisten dat willen, gaan gemeentehuizen op slot.
Er bestaat geen organisatie die toegeeft ruim in het personeel te zitten. Er zijn altijd handjes te kort. Dat is in de (lokale) journalistiek bijzonder nijpend als de andere kant – het gemeentehuis – voldoende handen heeft om de deuren angstvallig dicht te houden. Journalisten moeten kritischer zijn, zeggen burgemeesters, wethouders en raadsleden regelmatig. Maar als er aangebeld wordt om je neus ergens in te steken, slaan zij vaal als eerste de deur dicht.
Onlangs nog, in voorbereiding op een aflevering van LD Politiek Live voor het Leidsch Dagblad over criminaliteit. De uitzending ging over een conclusie van de gemeente dat Leidenaren wel veiliger zijn (‘objectief’ gemeten), maar dat niet zo ervaren. Naar aanleiding van een serie incidenten in een wijk had de politie de bewoners een brief gestuurd met daarin de oproep goed op te letten. Die brief kreeg de redactie van het programma niet. We belden keurig met de voorlichting van het landelijke korps, maar dat was (werd drie dagen later beweerd) ‘wel wat laat, op de vrijdagmiddag om half vijf’.
Het ging om een bewonersbrief. Hemel en aarde moesten we bewegen, maar krijgen deden we niet. Via-via hebben we en exemplaar in handen gekregen (zie foto). Het is allemaal geen spannende journalistiek. Het is (tijdrovend) handwerk waar een afdeling communicatie voor bedoeld is. Om te voorkomen dat ik door de hele organisatie ga zwerven, is één afhaalpunt van basale informatie handig. Ik geloof in het nut en de noodzaak van goede communicado’s. Probleem is dat ze alles willen managen. Ook wat helemaal geen management nodig heeft. Dus ontstaat er ergernis. De brief wil ik graag hebben om te voorkomen dat ik wordt beschuldigd van onzorgvuldige en onvolledige verslaggeving, de woordvoerder heeft er gewoon geen zin in en laat tussen de regels duidelijk door weten dat je de tering kan krijgen.
Nu kan je schamperend je schouders ophalen. Maar wat als ik nu wel eens de cijfers van de politie tegen het licht wil houden? Wat als ik het veiligheidsbeleid van de gemeente eens goed wil doorlichten en ik stuit op dezelfde hulpvaardige diender? Mijn eindredacteur ziet me aankomen – ik trek weken uit voor een brief, maanden voor een rapport en waarschijnlijk jaren eer ik mijn verhaal af heb. Het wordt tijd voor een nieuwe strategie die rekening houdt met het gebrek aan handjes op een redactie, het autisme van overheidsinstellingen met overbemande communicatieafdelingen en het publiek dat recht heeft op informatie over hun stad. Ziedaar de nieuwe missie van FOLLOW UP: een praktische agenda voor lokale onderzoeksjournalistiek. <<