Endorsements zijn geen psuedo-events om analisten en commentatoren bezig te houden – daarvoor zeggen ze te veel over de politieke verhoudingen binnen partijen.
In nieuwsluwe perioden is een endorsement altijd bijzonder welkom. Zeker als de ontvangende partij zelf niet eens heeft besloten om aan welke race dan ook mee te doen. Zo’n aankondiging heeft alle ingrediënten voor analyse en commentaar en het Jefferson Jackson Diner in Des Moines, Iowa was dan ook een godsgeschenk voor redacteuren die nog geen idee hadden hoe dit weekend door te komen. Hillary Clinton kreeg aan de dis haar eerste aanmoediging om voor het presidentschap te gaan. En niet van de eerste-de-beste. Senator Charles Schumer (en voorzitter van de Democratic Policy Committee) stak zaterdag de loftrompet op.
Even serieus
Hoe serieus moeten we deze pseudo-event nemen? Wat is het meer dan een tot in de puntjes geregisseerd optreden met bijzonder weinig politieke betekenis? Het antwoord: dat is een denkfout. Aanmoedigingen zijn de spaarzame doorkijkjes achter de schermen. Ze trekken even het gordijn open die ons het zicht ontnemen op de relevante politieke krachtsverhoudingen in de Amerikaanse politiek. Schumers aanmoediging is gewaagd en spreekt daardoor boekdelen. Drie jaar voordat er ook maar een kiezer iets te zeggen heeft, heeft deze senior Democraat aangegeven dat Clinton kan rekenen op steun vanuit de partij.
Een run op Hillary
Daarmee is Schumers endorsement ook een signaal aan andere Democraten die met de gedachte spelen om zich te kandideren – niet doen, Hillary is onze kandidaat! En: de partij maakt zich op voor haar kandidatuur. Bronnen beweren dat Schuman zijn speech, met daarin de nu al historische ‘Run, Hillary, Run!’, niet aan Clinton is voorgelegd. Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk – feit is dat ze kan rekenen op steun vanuit de partij. Steun ook vanuit de hoogste echelons.
Drama endorsements
En hoe belangrijk dat is, blijkt in 2012. Toen kwamen vooral de Republikeinse aanmoedigingen zeer langzaam op gang. Dat duidde toen op verdeeldheid over de ‘juiste’ kandidaat binnen de Republikeinse partij. Het bleek moeilijk te zijn iemand aan te wijzen die de fracties verenigde en gezien werd als kanshebber tegen Obama. Wat volgde was een te ruime keus aan zwaargewichten die opkwamen en afgingen. Goede verstaanders zagen dat echter al aankomen in het aanmoedigingsbeleid van de Republikeinse partij: in 2012 had in het laatste kwartaal van het verkiezingsjaar slechts 25 procent van gouverneurs, senatoren en afgevaardigden een kandidaat endorsed.*
Aantal equals kans
Dat percentage lag voor de Republikeinen in 2000 (Bush vs. Gore) boven de 75 procent; in 1988 (Bush Sr. vs. Dukakis) op ruim 60 procent en in 1996 (Clinton, Dole en Perot) ongeveer 50 procent. De stelling dat late endorsements wijzen op interne verdeeldheid waardoor de kansen van een kandidaat om gekozen te worden klein zijn, is verdedigbaar. Dole werd niet gekozen en in 2012 ging ook Romney ten onder. Ze hadden allebei relatief weinig steun vanuit de partij, wat hun ticket voor kiezers minder sterk maakt. Natuurlijk spelen andere factoren (economie, campagne, persoon) een grote rol, maar de steun van een kandidaat vanuit eigen gelederen is een sterk signaal. En Hillary vergaart die steun nu al – ruim drie jaar voordat ze die echt kan kapataliseren.