Een maand lang trekken mijn studenten vijf wijken van Leiden in om van daaruit verslag te doen voor het Leidsch Dagblad. Dus leek mij het een goed idee om mijn studenten ook een zeer korte inleiding in de wijk te geven. Het welzijnswerk reageerde buitengewoon (en zonder uitzondering) enthousiast. De koffie staat klaar, de gesprekken gepland. Buurt-opbouwwerkers wilden zonder uitzondering de journalisten-in-spe meenemen tot in de haarvaten van de wijk. Wat miste was de sterke arm; als het welzijnswerk tot de haarvaten gaan, de agenten tot de puntjes daarvan. Dacht ik. Een ideale gesprekspartner voor mijn studenten dus.
Helaas.
Politie Hollands-Midden heeft het te druk met de overgang naar de Nationale Politie en, op 7 januari, met de naweeën van Oud en Nieuw. Geen wijkagenten dus tijdens de introductie van het journalistieke project. Ik had communicatie daarom al eerder gevraagd. Hun primaire reactie toen: gebruiken studenten de informatie die ze dan horen voor hun artikelen? Leek mij van wel – waarom nodig je anders wijkagenten uit? Dat was uiteraard niet de bedoeling. Ik hoorde twijfel en vandaag kreeg ik het definitieve oordeel: geen tijd, druk, doen we niet. Geen probleem, begrijpelijk, antwoordde ik. Besefte mijn gesprekspartner dat het een uurtje was in een buurtcentrum? Op 7 januari? Ja, dat besef was er. Maar toch, de agenten kwamen niet. Jammer, dan bevragen mijn studenten uw agenten via twitter, stelde ik naïef en servicegericht voor.
“Nee”, hoorde ik in de telefoon.
En de pauze na de “nee” onderstreepte de gemeendheid ervan. Het werd niet gezegd, maar benaderen via Twitter was niet de bedoeling. En ik was even uit het lood geslagen. Nee? Hoezo niet? Uw agenten zitten toch gewoon op Twitter? Daar mogen mijn studenten hen toch benaderen? “Nee, het zijn journalisten, in die wijk. Nu even niet zo flauw doen (sic). Vragen van journalisten lopen via communicatie. En dan krijgen ze een antwoord. Of niet.” Met andere woorden … ja, wat zijn eigenlijk die andere woorden?
Mijn verstoorde balans is er tot op moment van schrijven. Die “nee” werpt interessante vragen op: zijn journalisten verplicht om zich met vragen over een wijk te wenden tot de afdeling communicatie van de politie omdat ze journalist zijn? Hebben alleen burgers dan recht op een (direct) antwoord van een wijkagent via twitter? Moeten mijn studenten in hun biografie zetten dat ze student journalist zijn zodat wijkagenten weten met wie ze te maken hebben? En zo ja, zit er dan licht tussen een antwoord op een burgervraag en een van een journalist? En welk licht is dat? En kan een voorlichter van politie journalisten verplichten om zich via zijn afdeling te melden met hun vragen?
En de gevaarlijkste vraag: hebben we de politie eigenlijk wel nodig om politienieuws te brengen?
Het probleem is wezenlijk; agenten op twitter impliceren directe toegang die de afdeling communicatie ons verbiedt te gebruiken. Die toegang geldt voor burgers, maar expliciet niet voor journalisten, blijkbaar. Dat we agenten via twitter (of op straat) niets mogen vragen, leg ik als ongevraagd advies overigens naast mij neer. Het suggereert namelijk dat we ook niets met de data van twitterende journalisten mogen doen – monitoren dus.
Huh?
Die consequentie vloeit voort uit het reciproke karakter van Twitter. Als mijn studenten niet mogen twitteren met agenten, dan ook andersom niet en het niet volgen van buurtagenten bij een hyperlokaal initiatief is bizar. De “nee” negeren we dus. De informatie die wordt getwitterd, gevraagd en ongevraagd, gaan we dan ook als lead gebruiken voor onze verhalen. We zullen uiteraard keurig wederhoor toepassen. Bij de afdeling communicatie van de politie, uiteraard. En dan nemen mijn studenten dat mee in hun artikelen. Of niet. <<