Internetjournalistiek: fundamenteler dan een afstudeerrichting

Aangevuld (19/06): Howard Finberg over het scharnierpunt van de journalistiek. Net als Eric Newton zag.

**

Wat hoort niet in het rijtje: Geschreven Pers, Radio, Televisie en Internetjournalistiek?  Antwoord: Internetjournalistiek, want dat is nergens een afstudeerrichting. Onterecht, vindt Wilma Haan (Nu.nl, voorzitter NCJ-sectie internet). Er moet een aparte afstudeerrichting komen. En dat is een te voorzichtige conclusie van een helder betoog.

“… het platform waarop we werken, dat is nog relatief jong. De snelheid en het open karakter van internet dwingen de (internet)journalistiek om met een frisse blik te blijven kijken naar allerlei (waardevolle!) journalistieke wetten”, schrijft Wilma Haan op VillaMedia. Ziedaar een helder argument waarom, naast al die andere richtingen, internetjournalistiek op te waarderen met een afsluitend examen in het curriculum van diverse opleidingen.

Haans argumentatie is mijn inziens veel te voorzichtig. Internet is namelijk geen platform alleen dat met dezelfde journalistieke wetten leidt tot vergelijkbare journalistieke producten. Anders gezegd: de studenten die de afstudeerrichting internetjournalistiek kiezen, zullen wezenlijk andere journalisten zijn dan de studenten die richting geschreven pers, radio of televisie gaan.  Als we alleen al afgaan op internetteksten, zijn de verschillen met klassieke media treffend. Mijn stelling gaat dan ook verder dan die van Haan: internet biedt zoveel nieuwe mogelijkheden en uitingen, dat het een nieuw fundament onder de gehele journalistiek legt.

Ga maar na: ik houd mijn studenten voor dat ze verschillen tussen internetteksten en artikelen in klassieke media niet moeten zoeken in schrijfwijze, bullets of descriptieve tussenkoppen. Internet is geen stijlelement of schrijfwijze. Internet en klassieke media verschillen in het extra en vooral andere werk dat je aan producties hebt. Zo schrijf je om te beginnen unieke artikelen die hun context niet meer ontlenen aan het medium waarin ze staan, maar aan zichzelf en het researchmateriaal waaruit ze voortkomen. Internetteksten ontlenen hun context aan de links naar ander informatie ~ cover what you know best, link to the rest. Mensen komen niet binnen via een voorpagina of inhoudsopgave, ankeiler of traditie (lees: abonnement), maar via een zoekresultaat, een feed of tweet. Je bent in één stap binnen.

Met andere woorden: de context waarbinnen journalisten op internet hun feiten plaatsen, is veel belangrijker dan in een krant of tijdschrift. De Groene Amsterdammer biedt actualiteiten, net als de HP/De Tijd en Elsevier, maar wel actualiteiten in een andere traditie. Ze verrassen, maar voorspelbaar. Plotselinge wijzigingen in keuze en stijl (of zelfs alleen de vormgeving) kost lezers. Lezers willen nieuws, graag, maar ze willen wel Groene-, Elsevier- of HP-nieuws. De stukken zijn een deel van een geheel en dat geheel bepaalt in grote mate de gepercipieerde kwaliteit van het stuk dat ik lees. In grote lijnen vindt een  Elsevier-lezer de Groene maar niks, en vice versa. Uitzonderingen daargelaten – als de Groene weet te verleiden met een kekke ankeiler, kop of thema die aansluiten bij de belevingswereld van de Elsevier-lezer bijvoorbeeld.

Die uitzonderingen zijn nu de essentie van internet. Mijn studenten lezen geen tijdschrift of krant – ze volgen een verhaal op internet. Ze hebben een interesse en als ze daar vijftien kranten voor moeten lezen, doen ze dat. Welke interesses dat zijn? Verhalen die verleiden, de unieke producties die hun interesse wekken. Vaker video, infographics of een tweet van ooggetuigen, vrienden of iemand die ze vertrouwen. 

Ik moet op internet mijn doelgroep dus heel goed kennen om gelezen te worden. Ik moet met mijn verhalen meerwaarde hebben in de reeks artikelen (let op: NIET in de verschillende titels) die mijn studenten ook hebben gelezen. Ik moet die stukken dus kennen. Aangezien ik niet alwetend ben, is het verstandig om eens te informeren welke verhalen dat zijn. Wat weet mijn doelgroep wel (en kan ik dus naar linken) en wat weet mijn doelgroep (nog) niet en is voor mij wellicht een niche? Naast het bieden van de juiste context (door te linken naar al die andere verhalen) zal ik actief een community moeten inzetten bij het produceren van mijn verhaal. Abracadabra? The Guardian doet het al geruime tijd. Dit is trouwens wezenlijk  anders dan het op internet zoeken naar bronnen. Dat reduceert de mogelijkheden van het web tot een heel dik telefoonboek.

Het belangrijkste verschil tussen bron en lezer van internetteksten is deze: een bron heeft in klassieke media exclusieve toegang tot de productie van een verhaal dat het publiek krijgt voorgeschoteld – het publiek heeft in klassieke media geen toegang tot de productie van het verhaal.

In nieuwe media heeft het publiek in potentie ook toegang tot de productie van het verhaal (er is dus geen sprake meer van exclusiviteit). Dat dit te weinig gebeurt, dat van die potenties te weinig gebruik wordt gemaakt en er nog geen vastomlijnde vormen zijn waarin we dat altijd doen, betekent nog niet dat dit geen wezenlijke vernieuwing in het journalistieke product is. Nogmaals: The Guardian heeft er al enige tijd ervaring mee opgedaan.

Content, context, comment en community breken het journalistieke proces mijn inziens radicaal open. Radicaal in de betekenis: voor iedereen. Ook voor radio, televisie en geschreven pers. Internet is dus geen afstudeerrichting, maar een nieuw fundament.

Natuurlijk zijn ook op internet nog veel producties  het product van complexe (en veelal onzichtbare) onderhandelingen waar lezers geen zicht op hebben. Het blijft gissen welke vragen wel zijn gesteld (en beantwoord), maar om (duistere) redenen niet in het uiteindelijke artikel terecht zijn gekomen. Uiteraard zijn er overeenkomsten tussen klassieke media en internet. Wie internet, te nauw, als platform definieert, komt niet verder dan internetjournalistiek als afstudeerrichting te zien. Wie internet als nieuw fundament onder de gehele journalistiek ziet (zoals ik), concludeert dat ook andere richtingen – radio, televisie – daarin mee zullen moeten. En er is ook een praktische reden voor.

Boekenplanken zijn vol geschreven over de scheve verhouding tussen journalisten en mannetjesmakers en de doorgeschoten cultuur van accorderen en geheimhouden. Met alle consequenties voor de democratische functies van de journalistiek van dien.

Internet biedt mogelijkheden om die cultuur te doorbreken. Zo bindt internet journalisten veel directer en duurzamer aan zijn of haar doelgroep. Daardoor wapent de journalist zich ook middels die doelgroep. Hoeveel lastiger is het om vragen van tienduizend mensen onbeantwoord te laten dan van een eenzame journalist? Hoe eenvoudig is het om de doelgroep te vragen mee te werken aan nieuwsproducties (crowdsourcing)? Hoeveel geld heb je nodig om een productie te maken en waarom regel je dat niet zelf (crowdfunding)?

Internet legt een nieuw fundament onder de journalistiek. Daarom zullen studenten internetjournalistiek wezenlijk andere studenten zijn dan, zeg, (klassieke) radio of televisie. Ook zij zullen internet moeten leren gebruiken om radicaal transparanter te werken, hun producten op nieuwe manieren te presenteren tegen een andere prijs dan nu. Internet breekt het proces open, maakt van producten meer een co-productie en moet aan strengere eisen voldoen omdat ze uniek zijn. Hoe weten we nog niet; we weten wel dat internet de verhoudingen tussen publiek en journalistiek (tussen consumenten en producenten van nieuws) dramatisch aantast. Zo dramatisch, dat je geen select gezelschap op een opleiding journalistiek, maar iedereen er over moet laten nadenken en mee moet laten stoeien. <<

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.