‘Deze moet ik even aannemen! Ja, lief? Ja? Ik ben aan het werk … wat zeg je? Nee. Nee, zet maar even op de mail, dan lees ik dat vanavond wel. Wat zeg je? Nee, hang maar op, anders wordt het alleen maar duurder. Ja, daag! Dat was mijn dochter. Die zit op de Canarische Eilanden. Ze loopt er stage en haar geld is op. Tja, als je dat allemaal van je studiefinanciering moet betalen. Ze wil naar het strand en dan belt ze moeder …’
‘Dat zou ik ook doen … Mijn moeder bellen.’
‘Ja? Haha! Oh, ja, ‘tuurlijk!. Nou, ik dacht, ik neem hem maar even aan. Ze zit zo ver weg. Voor hetzelfde geld is er wat ernstigs aan de hand. Toch?’
En dan? Dan barst je aan het voeteneind in huilen uit? Dan loop je weg? Wat ga je dan in hemelsnaam doen? Ik bijt mijn tong er af. De hielprik-mevrouw lult me de oren van de kop over dochterlief en wij – Ingrid, kraamhulp, Bram en ik – mogen wachten. Dat moest toch al, want ze zou er om twaalf uur zijn. Het is nu kwart voor een. Ik vind dat te laat. De relatie is nog geen vijf minuten oud en nu heb ik al een hele sterke behoefte om er een eind aan te maken. Ze pikt de signalen echter niet op en blijft maar ouwehoeren.
‘Woonden je ouders in de Merenwijk? Ik heb gekraamd bij een Van der Lubbe. Oh, met een ‘n’ aan het eind … dat zie je niet vaak, zeg.’
Het begon al niet fraai. Hielprik-mevrouwen zijn toch professioneel babybezoeksters. Waarom ben je dan de enige die aanbelt – en lang ook? Zelfs de mevrouw die bloemen kwam brengen, begreep dat het fijner is om even naar binnen te gluren en zachtjes op het raam te kloppen. ‘Dan maak ik niemand wakker’, voegde ze er knipogend aan toe. Deze hielenprikster heeft geen gevoel voor rust. Ze smeert alle stiltes moeiteloos dicht met verbaal eenrichtingsverkeer. Ook de waarschuwing van de kraamhulp om vooral stil te zijn omdat er nog een kindje ligt te pitten (Teun) worden enthousiast, maar zeker niet zachtjes aangezien als aansporing voor haar luldrift.
‘Je moet het positief zien: als er wat blijkt te zijn, kunnen ze er wat aan doen. Niet altijd in het LUMC – soms is het te specialistisch. Maar ze kennen dan wel schade voorkomen. En dat is toch het belangrijkste, toch? Ja, dat zeg ik dan maar: als er wat is, kennen ze het verhelpen! O ja, dat hoor je over twee weken. Als het goed is hoor je helemaal niks (bizar trouwens: als het gaat om zoiets belangrijks, bel dan altijd) … Nou, succes he! En geniet er van.’ Waarvan? De spanning dat-ie misschien een sikkelcel-afwijking heeft? Mijn tong ligt aan flarden en hangt nog aan een klein draadje. Nog één zo’n opmerking en ik kan hem doorslikken.
‘Zo, nou, ik stuur het bloed op.’ Wat volgt is een onnavolgbare uiteenzetting van voorwaarden waaronder de hielprik over moet. Kwijtraken in het lab, misgaan in het lab, toch eerder weten wat de uitslag is omdat zij mailen en wij niet (waarom eigenlijk niet?). Een potpourri aan geluid. Ze schudt mijn hand, ratelt met haar tassen de trap af en is weg. Ik kijk de kraamhulp aan. Maar die is zo diplomatiek, dat ze alleen glimlacht. Ze is het met me eens zonder één woord te zeggen. Kijk, zo willen we er meer. Om te beginnen in de hielpriksector. <<