De eindredacteur wil een interview met een minister. Omdat de concurrent dat gisteren ook had. ‘Doe maar over hetzelfde onderwerp, maar dan net even anders.’ Liefst voor de zaterdagbijlage, want het stuk over Afghanistan kan even niet door. Betrokkenen mogen niks zeggen, hoort je collega van een insider. Zo’n insider is overigens een voorlichter die je een keer niet mag citeren.
Je kijkt in je agenda. Het is dinsdag, morgen papadag en vrijdag moet het af zijn om naar de vormgevers te gaan. Zoonlief is koortsig na vaccinatie tegen de Mexicaanse griep, moeder jarig dus een avond op stap. En dan ligt er ook nog die freelanceropdracht. Je mot wat bijverdienen met drie dagen op een redactie. De BSO is duur.
Samenvattend: je hebt nog geen voorlichter gesproken, geen afspraak gemaakt. Je hebt nog geen journalistieke truc uit je mouw geschud en toch sta je al op achterstand. Je hoeft geen paranormaal begaafde voorlichter te zijn om dat aan je stem te horen. Succes met je journalistieke afhankelijkheid. Dat gaat dus niet lukken.
Toch zijn er elk jaar weer bijdehandjes, koud van de school voor journalistiek, die te vuur en te zwaard uitleggen hoe verwerpelijk dat gedrag is. Ameline Ansu is een laatste in deze aanhoudende reeks. Ze wordt een hele grote, geloof mij. Zij gaat met iedereen ruzie maken omdat dat zo hoort. Je moet de onafhankelijkheid durven verdedigen, anders ben je het predicaat ‘journalist’ niet waard. Lieve Ameline, wil jij mijn freelancestuk overnemen? Dan ga ik eens lekker ruzie maken met de voorlichter in Den Haag om te kijken of ik ooit nog mijn werk kan doen. Ik heb dan precies gedaan wat je wilt – ben alleen wel mijn baan kwijt.
(Overigens schrijf ik natuurlijk niet voor een krant. Is dit een fictief voorbeeld. Een stroman, zo je wilt. Als tegengas voor de waanzin die jij uitkraamt.)